tijdlijn

Eerste wetgeving over bodemverontreiniging [1983]

 

Als reactie op het gifschandaal in Lekkerkerk begint in 1981 een landelijke inventarisatie van bodemverontreiniging. In 1983 komt de Interimwet Bodemsanering (Ibs) tot stand. Hieraan gekoppeld stelt het Rijk ook middelen beschikbaar voor bodemonderzoek en -sanering. 


De uitvoering van de Interimwet Bodemsanering (Ibs) komt in handen van de provincies en de grote steden. Gemeenten moeten per ‘geval’ een financiële bijdrage leveren. Het uitgangspunt is een multifunctionele sanering, wat betekent dat de bodemkwaliteit dusdanig wordt hersteld dat deze ieder gebruik van de bodem mogelijk maakt (wonen, landbouw, natuur, etc.).

 

Centraal in de Ibs staat de 'puntbron' benadering: de aanname dat een vervuiling vanuit één punt ontstaat (bijvoorbeeld een lekkend vat) en zich vervolgens door de bodem verspreidt. Al snel blijkt dat deze aanname niet opgaat voor de vervuiling met cadmium en andere zware metalen in de Kempen. Vooral de verspreiding van zinkassen (afvalproducten van de zinkfabriek die op grote schaal zijn gebruikt voor het verharden van wegen en erven) valt niet onder deze noemer te vatten.

 

Meest omvangrijke geval van bodemverontreiniging in Nederland

De cadmiumverontreiniging in de Kempen wordt door de provincies Noord-Brabant en Limburg bij het ministerie van VROM aangemeld en komt als ‘het meest omvangrijke geval van bodemverontreiniging in Nederland’ te boek te staan.

 

Tal van verschillende bodemonderzoeken worden losgelaten op een verontreinigd gebied van ruim 350 km2. Op basis van een onderzoek door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en een advies van de gezamenlijke Inspecties, worden saneringsmaatregelen aanbevolen bij overschrijding van een cadmiumgehalte van 2,5 mg/kg d.s. (droge stof - het totaal aan vaste stoffen) in de bodem in het gebied van de Kempen. Snel wordt duidelijk dat er geen draagvlak is om de vervuilde grond volledig te verwijderen en dat die aanpak bovendien onbetaalbaar is. Alternatieven zijn echter niet voorhanden.

 

1987 betekent een keerpunt. In dit jaar wordt de Wet Bodembescherming (Wbb) van kracht. Met deze nieuwe wet wordt een scheidslijn getrokken tussen historische gevallen van bodemverontreiniging die nog onder verantwoordelijkheid van  de overheid vallen en de onderzoeks- en/of saneringsplicht die eigenaren/gebruikers van met name verontreinigde bedrijfsterreinen nu op hun bord krijgen. De mogelijkheden voor handhaving en vervolging worden uitgebreid en het begrip ‘schuldige eigenaar’ doet zijn intrede. Artikel 70 in de Wbb regelt schadevergoeding voor eigenaren/bewoners als die worden geconfronteerd met bodemonderzoek of - sanering van overheidswege. De voorbereidingen en financieringen van de eerste saneringen van circa 70 tuinen in Boxtel (Dommeldal, 1988) en 60 tuinen in Budel-Dorplein (fase 1A, 1990) zijn nog onder het regime van de Ibs uitgevoerd.

 

Nieuwe toetsingswaarden

Pas met de inbouw in 1994 van de ‘Saneringsparagraaf’ in de Wet Bodembescherming (Wbb) komt te Interimwet Bodemsanering te vervallen. Daarnaast wordt het toetsingskader (een tabel met normwaarden waaraan wordt getoetst) ingrijpend gewijzigd. De nieuwe toetsingswaarden zijn breder in opzet en omvatten zowel humaan als ecologisch onderbouwde Streef-, Tussen- en Interventiewaarden (S, T en I-waarden). Bovendien komt er een bodemtype-correctie voor standaardbodem op basis van het humus- en lutumpercentage. Dit is belangrijk omdat het bodemtype invloed heeft op de mate waarin (zware) metalen worden gebonden. Hoe sterker de binding aan de bodem, hoe minder de vervuiling zich kan verspreiden via het grondwater of via opname door gewassen. Omdat de bodems in de Kempen veelal bestaan uit zure zandgronden die metalen slecht binden, leidt dit nieuwe kader tot verdere verscherping van de toetsingswaarde.